PUIK VERHAAL

De brasem

Liefde op het eerste gezicht

We schrijven 1970. Bij het strijken van de Windjbuujel was voor de laatste keer de lijfspreuk van Prins Twan I te horen: Ruiver, doe bös ‘t, Ruiver doe bliefs ‘t. Op dat moment hadden Han en Klaartje elkaar recht in de ogen aangekeken. Gelijk was de vonk overgesprongen. Liefde op het eerste gezicht. Han had gevraagd of hij haar naar huis mocht brengen. Dat mocht. Een dun laagje sneeuw had de wereld veranderd in een witte ansichtkaart.

“Geef me maar een hand, want je ziet nauwelijks waar je loopt ”, zei hij toen de straatlichten deels uitvielen. Bij elke stap had hij in de vlezige hand van Klaartje geknepen. En in de schaduw van haar woning was hij akelig dicht met zijn adem bij haar gekomen. Ze weerde hem af. “Nee, niet doen”, zei ze, “morgenvroeg moet ik naar de kerk en mijn moeder zegt dat op een gekust hoofd geen askruisje houdt.” Han gaf zich gewonnen. Zijn kans kwam nog wel. Ze spraken af voor de volgende ochtend. Aswoensdag rond zeven uur bij de Mariabeuk.

Ruiver, doe bös ‘t, Ruiver doe bliefs ‘t

Die nacht deed hij geen oog dicht. Alles wat in zijn gedachten kwam, liep vol met Klaartje. De schapen die hij telde om in te slapen, hadden alle het hoofd van zijn nieuwe vriendin. De wollen dierenlijven vormden zich naar de omtrekken van Klaartje en de schapenschenkels veranderden in de genylonkouste kuiten van zijn nieuwe vriendin.

Een verrassing

Om vijf voor zeven stond hij voor de kerk. Geen Klaartje. Zou ze al binnen zijn? Een vrouw van de klok. Hij duwde de eikenhouten deur open. Toen zag hij haar. Ze was aangesloten in een lange rij en zou zo dadelijk het askruisje ontvangen. De duim van de pastoor ging geroutineerd over de hoofden van de gelovigen. “Gedenk wel dat gij tot stof en as zult wederkeren”. Met die woorden trok hij een zwart slakkenspoor over het strakke voorhoofd.

Bij het uitgaan keek ze even zijn kant op. ‘Ik wacht buiten’, las hij van haar gezicht. Nadat de geestelijke ook hem de bewijzen van de vergankelijkheid had ingewreven, haastte hij zich naar buiten. Klaartje wachtte in het voorportaal, rillend van de kou. “Ik heb iets voor je meegebracht”, zei ze terwijl ze haar handtas opende. “Ik hoop dat je ervan houdt. Een haring.” Han hield niet van haring. “Potverdorie”, zei Han die het bier van de vorige avond naar boven voelde komen. “Dat is een behoorlijke knaap. Die heeft een goed leven gehad.” “Ja”, zei Klaartje, “Ik heb aardig mijn best moeten doen om hem mee te krijgen. Papa wilde ‘m bewaren voor vanavond. Pas toen ik zei dat ik hem bij meneer pastoor zou afgeven, was ’t goed. Dus mondje dicht.”

Haring

“Hoe kan ik je bedanken?” zei Han die deze haring aannam om een grotere vis te vangen. Klaartje doorzag zijn vraag. “Nee broertje, die vogel gaat niet op. In de vasten wordt er niet gevrijd. Als we ware gevoelens voor mekaar hebben, dan kunnen we die ook smeulend houden. Veertig dagen lang. Dat kost wel enige inspanning maar dan weten we van elkaar dat het serieus is. Hopelijk tot dan.” En weg was ze. Han keek haar na. Nog een keer draaide ze zich om. “Pas met Pasen gaat er nieuw hout op het vuur”. Haar stem klonk breekbaar, het leek alsof de woorden met tranen gevuld waren. Een gevoel van eenzaamheid bekroop de jonge minnaar. Gelukkig heb ik de haring nog, dacht hij. Als ik ‘m in de vriezer stop, kan ik op moeilijke momenten terugvallen op de haring. ‘Haar ring’, hoorde hij zichzelf spellen, ‘haar ring’. Drommels. De vis was slechts een symbool en een subtiele verwijzing naar de ring die ze hem zou willen aanschuiven. Mooi dat ze dat zo bedacht had. Een intelligente vrouw, dat was ze zeker, zijn Klaartje. En dus borg hij zijn souvenir d’amour veilig op. Daarvoor huurde hij een diepvrieskluis bij de familie Wenting aan de Pastoor Vranckenlaan.

De weg naar Pasen

De dagen regen zich aaneen als de kralen van een schier oneindige rozenkrans op de lange weg naar Pasen. Soms leek het of het al maar langer ging duren, alsof de tijd achterover leunde en het verdomde om van de plek te komen. Klaartje liet zich al die tijd niet zien. “Je moet de kat niet op het spek binden”, zo had ze het gezegd op die woensdagochtend toen ze afscheid van elkaar hadden genomen. Dat begreep Han maar al te goed want spek had zijn vriendin in overvloed. Soms, als Klaartjes beeltenis zich onweerstaanbaar aan hem opdrong, bezocht hij de vrieskluis van Wenting. Bij min twintig drukte hij de vis tegen zijn blote huid. Daarmee verdwenen de visioenen op slag. Maar andersom, hoe warmer het werd, des te groter het verlangen. De lucht ademde nog de winter maar af en toe zaten er warme slierten verborgen in de wind, die al even aan de lente deden denken. En het werd lente. De weerman meldde aan de lopende band temperatuurrecords. Speelde de natuur een uitdagend spelletje met hem?

Uiteindelijk werd het Palmpasen, Witte Donderdag, Goede Vrijdag en toen: Stille zaterdag. De dag deed zijn naam eer aan. De mensen leken zich te verschuilen in hun huizen om Han niet voor de voeten te lopen. Stille zaterdag was voor Han een dag waarop de terugblik op de onthouding van de voorbije weken en de hoop op een nieuw weerzien elkaar in evenwicht hielden. Een neutrale dag. Een dag die alles in zich had om een mooie dag te worden maar je wist het nooit zeker. De balans kon naar twee kanten uitslaan. Wat als Klaartje zich bedacht had? Misschien waren haar gevoelens voor hem in de veertig dagen zodanig afgevlakt dat het vuur inmiddels gedoofd was.

Zij heeft op aswoensdag in plaats van een prachtige haring een moddervette brasem meegenomen naar meneer pastoor

Die angstige blikken

Hij belde aan. Een vrouw opende. “Dag mevrouw, ik ben Han. Uw dochter, kan ik die…?”. “Aha”, zei ze, “jij bent die vent die ze gebruikt heeft om zich vrij te pleiten. Klaartje zul jij niet te zien krijgen. Als ze denkt dat ze haar vader met leugen en bedrog om de tuin kan leiden, dan moet ze van betere huize komen.” De jongeman keek de moeder verbouwereerd aan. “Nee, je hoeft niet te doen alsof je nergens vanaf weet. Zij heeft op aswoensdag in plaats van een prachtige haring een moddervette brasem meegenomen naar meneer pastoor. Zo’n naar zand smakend gratenpakhuis. Toen mijn man het ontdekte was het al te laat. Hij stond op ontploffen toen ze thuiskwam. En dan beweert dat schaap dat ze die vis aan een vriendje heeft gegeven. Laat me niet lachen. Toen we haar vroegen om met dat vriendje op de proppen te komen, gaf ze niet thuis. Vanwege een zogenaamde afspraak. Met zo’n verhaal hoef je bij ons niet aan te komen. Mijn man is helemaal van slag. Al de gehele vasten lang. Komt nergens meer, bang als hij is om onze parochieherder tegen het lijf te lopen. Hij twijfelt nog of hij überhaupt met Pasen in de kerk zal zitten. Uit schaamte. En maak nu maar dat je wegkomt. Wij willen je hier nooit meer zien.”

De ontdooide brasem

Han dacht na. Hoe kon hij zich uit deze situatie redden? Hij had een troef achter de hand en dat was de vis. De relatie tussen hun beiden die zolang bevroren was geweest, zou met het ontdooien van de brasem weer tot leven gewekt kunnen worden. Daarmee kon hij het bewijs leveren dat Klaartje de waarheid gesproken had.

Rond de middag belde hij een tweede keer aan. Nu was het een man die de deur opende. Han boog voorover, legde het vetvrije papier met daarin de bewijslast op de deurmat. “28 Centimeter en 2453 gram, hier ligt het geboortekaartje van onze relatie. Deze brasem heeft u 40 dagen lang aan huis gekluisterd. Nu is hij terug op eigen bodem. Ik ga ervan uit dat hiermee uw problemen uit de wereld zijn.”

De vader nam het pakketje op en keek erin. Tegelijk veranderde zijn starre blik in een glimlach. “Hij is het, ik herken hem, we kunnen weer door, jongen. Geweldig.” Intussen was Klaartje in de achtergrond verschenen. “Papa, dat is Han, je weet wel, die jongen, die jongen van aswoensdag”. Hij draaide zich om: Meid, wat heb ik een spijt dat…”. Verder kwam hij niet. De woorden zakten weg in een moeras van onbegrijpelijke klanken. Ze sloeg een arm over zijn schouder. “Geeft niet, al die spanning van de laatste weken.” Toen liep ze naar Han. “En nu wil ik een zoen”, zei ze. In de verte ratelden de kleppers van de misdienaars. Een betere tijd kon beginnen.

Tekstbron: Herman Bors

Klik hier om je gratis in te schrijven voor Puik | Deel deze pagina: